Subtropische eilanden binnen handbereik

“Welkom,” zegt de havenmeester van St. Mary’s Harbour terwijl hij zijn RIB onder de boeg van Vlieger manoeuvreert. Hij pakt de landvast van Marie-José aan om hem door het oog van de mooring te halen. “Ik heb hem een extra rondtorn gegeven, zodat de lijn niet kan doorschavielen,” meldt hij, terwijl hij de lijn terug naar boven aangeeft.
Het is nog vroeg en de havenmeester was net bezig met zijn rondje tussen de dobberende jachten om het havengeld te innen. Dat komt mooi uit want een helpende hand is altijd welkom bij het vastmaken aan een laag op het water drijvende mooring. Bovendien zijn we na ons praatje met de havenmeester, behalve enkele ponden lichter, meteen voorzien van toeristische informatie en het lokale weerbericht.
We hebben een iets te rustige trip achter de rug. Toen we gisteren aan het begin van de avond uit Falmouth vertrokken, werd er nog wel een beetje wind beloofd, maar meer dan 5 tot 6 knopen hebben we niet gezien: veel te weinig om onze langkieler aan het lopen te houden. Het gevolg is dat we afgelopen nacht allebei goed hebben kunnen slapen op de monotone dreun van onze Perkins-motor. We hebben er dan ook geen behoefte aan om nog even de kooi in te duiken voor een paar uurtjes slaap. We drinken een kop koffie, pompen het bijbootje op en gaan Hugh Town, de hoofdstad van St. Mary’s, maar eens verkennen.

St.Mary’s Harbour
Het blijkt een lief plaatsje. De kleurrijke bloementuinen en alomtegenwoordige palmen maken dat we ons op een tropisch eiland wanen, terwijl de Scilly-eilanden echt maar net onder de 50e breedtegraad liggen. Het is dan ook niet de zuidelijke ligging maar de Warme Golfstroom die ervoor zorgt dat de palmen en andere tropische planten hier zo goed gedijen. Het hagelwitte strand aan de andere kant van Hugh Town, aan het door palmen omzoomde Porthcressa, versterkt ons gevoel een tropische bestemming te hebben bereikt.
St. Mary's Harbour
We hebben zin er een paar dagen voor uit te trekken om deze uitgestrekte archipel te verkennen. De Scilly-eilanden tellen vijf bewoonde eilanden, zo’n 140 onbewoonde en een ontelbare hoeveelheid rotsen. Het verschil tussen rots en eiland zit volgens de Scillonian-definitie in het feit dat een eiland begroeid is met vegetatie en een rots niet. Veel van de onbewoonde eilanden zijn echter piepklein en zouden wat ons betreft evenzeer als rots door het leven kunnen gaan. Ook de bewoonde eilanden zijn trouwens niet zo groot. St. Mary’s, het grootste van de Scilly-eilanden, is met een oppervlakte van nog geen 7 vierkante kilometer ongeveer zes maal kleiner dan Vlieland.

Geen beschutting
“Zullen we morgen hiernaartoe verkassen?” stel ik voor terwijl we over Porthcressa uitkijken. Er liggen verschillende jachten voor anker, andere liggen aan een mooring, maar het is hier bij lange na niet zo druk als in St. Mary’s Harbour. Daar zijn zo’n beetje alle moorings bezet. Bovendien is er volgens de gribfiles een harde noordwestelijke wind op komst en Porthcressa lijkt met wind uit het noordwesten een stuk beschutter dan St. Mary’s Harbour. Want hoewel die de belangrijkste haven van de archipel is, is het eigenlijk niet meer dan een natuurlijke baai die, ondanks een korte pier, nogal open ligt. Alleen Bryher, Samson en Tresco, de eilanden aan de overkant van St. Mary’s Road, zorgen ervoor dat de oceaandeining niet rechtstreeks de haven in komt rollen. Dat wil echter niet zeggen dat er met slecht weer niet een behoorlijke swell kan doordringen tot in de haven.
Het is een van de kenmerken waar zeilende bezoekers aan de Scilly-eilanden terdege rekening mee moeten houden: er zijn hier geen havens of ankerplekken die bij alle windrichtingen beschutting bieden. Zo is Porthcressa weliswaar beschut naar het noordwesten, maar de baai ligt naar het zuiden en zuidoosten wagenwijd open. Je kijkt er zo de oceaan op. En met wind uit de verkeerde hoek kan het behoorlijk oncomfortabel, en ook wel gevaarlijk, worden in zo’n ogenschijnlijk idyllisch baaitje.
Het betekent dat je het weer goed in de gaten moet houden en bereid moet zijn om een ander plekje te zoeken als de omstandigheden dat vragen. We delen ons plan de volgende ochtend met de havenmeester als die opnieuw zijn rondje aan het maken is. Fronsend grijpt hij in zijn tas om er een geplastificeerde print van het weerbericht uit te vissen. “Kijk,” zegt hij terwijl hij naar de windpijltjes in het diagram wijst. We zien dat de harde noordwestenwind nog steeds verwacht wordt, maar die wordt vooraf gegaan door een stormachtige zuidooster, zoals het er nu naar uitziet. “En dan lig je in Porthcressa helemaal verkeerd,” verzekert hij ons. “Ik denk dat je hier het beste ligt.” We kunnen niet anders dan hem gelijk geven.

Slecht weer op komst
Gelukkig is nog niets te merken van het slechte weer dat in aantocht is. We maken in prachtig zomerweer een lange wandeling over St. Mary’s, vergapen ons aan de bizar gevormde rotsformaties langs de kust, genieten van het weelderig groene eiland en laven ons aan een uitgebreide cream tea. Pas ’s avonds zien we vanuit de kuip de eerste aankondiging van ander weer: er komt cirrostratus die vanuit het zuiden opzetten. Voor de zekerheid knopen we een extra lijntje op de meerboei.
Old Town, St. Mary's
De volgende dag is er van de tropische sfeer helemaal niets over: het regent onophoudelijk, er staat een straffe wind en het is behoorlijk rollerig in St. Mary’s Harbour. Slechts enkele bemanningen durven het aan om met hun bijbootje naar Hugh Town te pendelen. Wij kijken het gestunt aan en duiken vervolgens met een goed boek de behaaglijke kajuit in. Tegen de avond klaart het gelukkig op en de volgende ochtend schijnt de zon alweer volop. Terwijl we het ontbijt klaarmaken, is er opeens tumult in de haven: geschreeuw, een loeiende scheepshoorn. Grappenmakers die de langslapers willen wekken, denken we eerst. Maar als we buiten kijken, blijkt de landvast van een Frans jacht doorgeschavield. Het jacht schuift vervaarlijk tussen de andere jachten door om uiteindelijk, na enkele narrow escapes en nog voordat de opvarenden door hebben wat er aan de hand is, met het nodige gekraak tot stilstand te komen tegen een ander schip. “Denk je dat je met een extra lijntje veilig aan je meerboei ligt, zou je nog schade oplopen doordat iemand anders het wat minder nauw neemt,” constateer ik geschrokken.

Voor anker in de Cove
Voor anker in The Cove
Later die ochtend gooien we los om met weinig wind naar The Cove te scharrelen, het baaitje tussen St. Agnes en Gugh dat een mooie ankerplek biedt. We moeten even zoeken naar een vrije plek tussen de vele geankerde schepen maar laten dan het anker vallen in kristalhelder water. St. Agnes is een piepklein eiland met slechts zo’n zeventig bewoners. Wie wil eten in de enige pub op het eiland, moet dus van tevoren reserveren. En in het piepkleine winkeltje annex postkantoor blijkt dat we ons brood een dag eerder hadden moeten bestellen. Gelukkig hebben we broodmix aan boord.
We struinen het hele eiland rond, wat in een middag goed te doen is, en verbazen ons over het scherpe contrast tussen de spierwitte stranden en kleurige plantengroei van de delen die naar de andere eilanden zijn gericht, en het ruige, haast Schots aandoende, zuidwestelijke deel van het eiland dat open naar de oceaan ligt. “Kennelijk kan het hier toch wel aardig spoken,” merkt Marie- José op.
De volgende dag verkennen we het eiland Gugh, dat nog kleiner is dan St. Agnes. Tegen het eind van de middag gaan we ankerop om met hoog water naar St. Helens te zeilen; de havenmeester van St. Mary’s Harbour had ons St. Helens Pool aanbevolen. Het moet een van de mooiere ankerplekken zijn. Voorzien van zijn aanwijzingen over wat we in lijn met wat moeten houden, scharrelen we voorzichtig peilend en met een scherp oog op de dieptemeter over de ondiepe, meest droogvallende, riffen. Het is uitermate spannend want we hebben zo af en toe erg weinig water onder de kiel. Gelukkig is het rustig weer en we passeren de ondieptes keurig met hoogwater.

Overweldigende eenzaamheid
St. Helens Pool
St. Helens Pool, door onbewoonde eilandjes en rotsen omzoomd, is inderdaad prachtig. We moeten even zoeken naar een plek waar we kunnen ankeren zonder het anker verstrikt te laten raken in een woud van onderwaterplanten. Maar door het heldere water is het simpel om een schoon stukje zandbodem te vinden. Het anker pakt meteen. We hebben St. Helens Pool die eerste nacht helemaal voor ons alleen; de eenzaamheid is er, na de drukte in St. Mary’s Harbour en in The Cove, overweldigend.
De volgende dag zoeken we een plekje om met de bijboot aan wal te kunnen en speuren we naar de resten van het kapelletje dat een kluizenaar hier in de middeleeuwen bouwde. Er wordt nog elk jaar een mis in de open lucht opgedragen. De afgelegen ligging van St. Helens maakte het eiland óók geschikt als plek om bemanningsleden van bezoekende schepen in quarantaine te houden, als zij aan besmettelijke ziekten leden. De ruïne van het 18e-eeuwse Pesthuis biedt een ietwat macabere aanblik. “Hoeveel van de patiënten die hier in quarantaine moesten, zouden het eiland levend verlaten hebben?” vraag ik me af. Rond hoog water krijgen we gezelschap van een tweede zeiljachtje in St. Helens Pool.
Aan een mooring bij Old Grimsby, Tresco
Het is vanuit St. Helens Pool maar een klein stukje naar Tresco. We zoeken weer voorzichtig onze weg over de riffen en knopen Vlieger vast aan een mooring in de Old Grimsby Road, de zeearm die Tresco aan de noordoostzijde omspoelt. Old Grimsby bestaat uit slechts enkele huizen rond een mooi baaitje – met wederom een spierwit strand. Aan de andere kant van het eiland ligt New Grimsby, de hoofdplaats van het eiland. We wandelen er op ons gemak naar toe. New Grimsby ligt aan de New Grimsby Road en die heeft een zichtbaar grotere aantrekkingskracht op bezoekende jachten dan de Old Grimsby Road waarvoor wij kozen. Er liggen volop moorings en die zijn bijna allemaal bezet. “Ik kan me voostellen dat je hier bij slecht weer ook wel beschutter ligt dan waar wij liggen,” wijst Marie-José naar de smalle ingang van de baai.
Tresco is een van de mondainere eilanden van deze archipel. Hier vieren de zichtbaar meer welgestelde Britten hun vakantie. We vergapen ons in de supermarkt aan een onvoorstelbare collectie wijnen, kazen en andere delicatessen. Voor lekkerbekken is Tresco een waar paradijs. Nog meer dan op de andere eilanden zijn de huizen op Tresco omgeven door prachtige, tropische tuinen. Het hoogtepunt zijn de beroemde Abbey Gardens waar tuin- en plantenliefhebbers hun hart kunnen ophalen aan een collectie van meer dan 20.000 planten uit een slordige tachtig landen. Wij laten de tuinen echter links liggen en zoeken juist de ruige, naar de Atlantische Oceaan gerichte noordzijde van het eiland op. Het is zwaarbewolkt, er valt een beetje miezer en het tropische gevoel is hier ver weg.
Aan het eind van de dag sjouwen we de bijboot weer over het strand om naar Vlieger terug te keren. ’s Avonds, als we de gribfiles ophalen, zien we dat over enkele dagen de wind naar het oosten zal gaan. We moesten maar eens aan de terugweg beginnen.

Er naar toe
De Scilly-eilanden vormen het meest zuidwestelijke stukje Engeland. Ze liggen aan het uiteinde van het Engelse Kanaal, daar waar de Atlantische Oceaan begint. De weg ernaartoe voert dan ook door het Kanaal. Via de kortste route is het vanuit IJmuiden ruim 450 zeemijlen tot St. Mary’s Harbour. Voor wie tijd heeft, is het goed mogelijk coast hoppend via de vele havens aan de Engelse zuidkust naar de Scillyeilanden te zeilen. Je kunt dan de getijdestromen ten volle uitbuiten, hoewel dat soms vroeg opstaan betekent. Wie in langere etappes doorzeilt, krijgt altijd wel een keertje stroom tegen. Het is dan handig het zo uit te kienen dat je de kapen zo veel mogelijk met een gunstig tij passeert omdat het daar flink kan stromen. De beruchte races bij onder andere Portland Bill, Start Point en Lizard Point kun je maar beter op ruime afstand houden, ook al betekent dat soms een omweg. Je kunt kiezen uit een ruim aanbod aan kaarten: de officiële van de British Admiralty of de jachtkaarten van Imray of NV-charts. De Reeds Nautical Almanac biedt de noodzakelijke gegevens over havens, getijden, verkeersscheidingsstelsels en meer.
Tot Wight zijn er volop jachthavens waar je aan een steiger kunt afmeren, water tanken en de stekker inpluggen. Voorbij Wight zal je vaker aan een mooring liggen, en dus meer op de inhoud van je watertank en accu’s aangewezen zijn. Dan is een bijboot onmisbaar om aan de kant te komen. Op de Scilly-eilanden zelf is dat helemaal het geval, omdat je daar nergens aan een steiger zult liggen.
Over het algemeen vraagt de navigatie tussen de Scilly-eilanden niet meer dan de gebruikelijke aandacht. In de wat frequenter gebruikte vaarroutes liggen boeien die je helpen gevaren te mijden, de rotsen en ondieptes staan keurig op kaart – wij gebruikten die van Imray – en uit bijvoorbeeld de Reeds haal je de benodigde informatie over getijdestromen en waterstanden. Een fraaie bron van informatie over de vele ankerbaaitjes op de Scilly-eilanden is het door Imray uitgegeven Isles of Scilly van de RCC Pilotage Foundation.
Water tanken kan slechts op enkele plekken, zoals in St. Mary’s Harbour. Hou er ook rekening mee dat op de kleinere eilanden het assortiment in de lokale winkels zeer beperkt kan zijn. Goed ankergerei is tot slot een must, want hoewel er op sommige plekken moorings liggen, moet je op de mooiste plekken toch echt achter je eigen anker. En dan is het fijn als je met vertrouwen je boot kunt achterlaten voor een mooie wandeling.

Dit verhaal verscheen in het aprilnummer van Zeilen 2019