Een droom verwezenlijkt

Met een dubbel gevoel stap ik ’s morgens uit mijn kooi. De weersvooruitzichten kunnen eigenlijk niet beter en het vooruitzicht dat we daardoor snel aan de volgende etappe kunnen beginnen verheugt me. Daar tegenover staat dat ik er tegenop zie om de gastvrije haven van Tvøroyri op Suderoy – het meest zuidelijke van de Faeroer eilanden – te verlaten. Want voor ons liggen wel 450 zeemijlen die ons dwars door dat deel van de noordelijke Atlantische Oceaan zullen voeren waar de depressies met volle kracht doorheen razen.
Dat de weersverwachting er nu goed uitziet – 20 tot 25 knopen wind uit het zuidoosten – wil beslist niet zeggen dat we geen dikke westerstorm over ons heen kunnen krijgen. Het weer verandert hier snel. “Maar als we nu blijven liggen, komen we hier nooit weg”, praat ik vooral mezelf moed in. Marie-José is het desondanks met me eens. Ze wil, net als ik, onze lang gekoesterde droom realiseren: zeilen naar IJsland. Het verstand zegt dat we dat moeten kunnen. En hoewel ons gevoel ons verstand nog niet helemaal gelooft, gooien we los, tanken diesel en varen de haven uit.

Rollend west-noordwestwaarts
Het is nog blak als we de zuidpunt van Suderoy ronden, maar daarna kunnen we al snel zeil zetten. Even later gaat het eerste rif erin. Het gaat mooi zo. Met het gereefde grootzeil in de bulletalie en de kluiver in de boom rollen we op hoge snelheid westnoordwestwaarts. Het log tikt af en toe ruim boven de zeven knopen en dat is snel voor onze stalen langkieler. De Aries windvaanstuurinrichting houdt Vlieger intussen onverstoorbaar op koers en we pikken ons wachtloopritme weer op. Hoewel we meestal een schema van vier op en vier af aanhouden, hebben we de wachten nu vanwege de kou tot drie uur teruggebracht. En dat bevalt goed. Want hoewel we nu wel meer tijd kwijt zijn aan aan- en uitkleden, is het heerlijk om na drie uur bikkelen weer de warme slaapzak in te mogen kruipen. Onderweg genieten we van het ballet dat Noordse stormvogels om ons heen opvoeren. “Zie jij zo’n vogeltje wel eens een visje vangen?”, vraagt Marie-José, als ik de wacht van haar overneem. Haar vraag blijft hangen, terwijl ze in de kajuit verdwijnt. Bevreemd kijk ik om me heen; we zien de Noordse stormvogels inderdaad alsmaar over de golven zwenken, maar nooit wat oppikken.

Na ruim drie etmalen lopen we de Vestmannaeyar aan, een eilandengroep tegen de zuidkust van IJsland. We varen een wereld in van bizarre, gitzwarte rotsformaties. Het is intussen windstil geworden en de zee schommelt loom om de zwarte puisten heen. De haven van Heimaey, het enige bewoonde eiland van de Vestmannaeyar, ligt verscholen achter loodrechte wanden. We varen de haven binnen door de smalle opening die de lavastroom van de laatste vulkaanuitbarsting – in 1973 – heeft opengelaten. Als we Vlieger hebben afgemeerd, dringt het pas echt goed tot ons door: we zijn op IJsland. We beklimmen de Eldfell, de vulkaan die bij de uitbarsting in 1973 ontstond, en ervaren voor het eerst IJsland’s bijzondere vulkanische wereld. Boven is het gesteente nog warm.


Witte puntmuts

Na Heimaey goed te hebben verkend, gaan we verder richting Reykjavik. We hebben 150 mijl voor de boeg. En dat worden pittige mijlen, want er waait een harde wind uit het zuidoosten en het zal rond het Reykjaness schiereiland, met zijn ondiepe uitlopers, wel flink spoken. Er is een mogelijkheid de punt dicht onder de kust te ronden, maar we willen niet het risico nemen om daar met zuidoost zeven stroom tegen te krijgen en in brekende zeeën verzeild te raken. Daarom maken we een ruime bocht en passeren de kaap in dieper water. Ook daar blijkt echter een vervaarlijk hoge zee te staan. Dat, samen met de gierende wind en de onophoudelijke regen, maken het een enerverende oversteek.

We zijn dan ook blij, maar ook bekaf, als we vroeg in de ochtend de haven van Reykjavik indraaien. In Reykjavik ligt, zo weten we uit de pilot, vlakbij het stadscentrum een steiger voor bezoekende jachten. Die blijkt echter helemaal vol te liggen met lokale vissers- en rondvaartboten. Over bakboord zien we de steiger van de jachtclub van Reykjavik, waar we zowel een Amerikaans als een Duits jacht ontwaren. Kennelijk liggen de bezoekers daar. We besluiten daar ook af te meren en duiken voor een paar uur slaap de kooi in. De jachtclub blijkt later die ochtend een prima plek om te liggen. 

Na ons enkele dagen aan de stadse genoegens te hebben gelaafd en de omgeving van Reykjavik per auto te hebben verkend, zeilen we verder naar Olafsvik aan de voet van de Sneafellsjokull. Dit is de vulkaan waar Jules Verne zijn reis naar het binnenste van de aarde liet beginnen. De straffe zuidoostenwind maakt dat het een vlotte oversteek wordt. 

Tegen middernacht is de kust nabij en steekt de witte puntmuts van de Sneafellsjokull af en toe boven het wolkendek uit. En als we de oude vulkaan een dag later beklimmen, ervaren we het land van vuur en ijs echt. De gitzwarte lava steekt fel af tegen de hagelwitte sneeuw.

IJs en ijskoud
“Ik kan echt niet meer kleren aan”, moppert Marie-José als ze als een Michelin-mannetje de kuip in komt gerold. De ruimte die haar oliegoed biedt, is volledig opgevuld met fleece ondergoed en truien. “Ik kan me amper nog bewegen.” We zijn onderweg naar de Vestfjordir, het noordwestelijke fjordengebied. De zeiltocht er naartoe brengt ons boven de 66e breedtegraad. Twee etmalen zeilen over bakboord ligt de ijskap van Groenland en de temperaturen zijn daar ook naar. Het is ijs en ijskoud.

De Vestfjordir zijn echter adembenemend mooi. We kijken onze ogen uit in dit woeste en lege land. We zeilen naar de voet van de Drangajokull en vergapen ons aan de hoog boven ons uit rijzende gletsjer waar de wolken met veel geweld overheen komen kolken. 

Er waaien pittige valwinden om onze oren als we op alleen de stagfok naar de Veidileysufjordur in Hornstrandir – het onbewoonde noordelijkste deel van de Vestfjordir – zeilen. We ankeren er in volstrekte eenzaamheid. De Imray pilot Faroe, Iceland, Greenland komt hier goed van pas. De fjorden in dit onbewoonde noordelijkste deel van de Vestfjordir zijn namelijk nauwelijks in kaart gebracht op de British Admiralty-kaarten die wij gebruiken. Ook op de gedetailleerde IJslandse zeekaarten staat nauwelijks informatie. In de pilot zijn echter gegevens van onze voorgangers in schetskaartjes samengebracht. We maken er dankbaar gebruik van.

De volgende ochtend hult ‘onze’ fjord zich in de mist en lage bewolking. Het is wederom bitterkoud en de wind raast onverminderd door het tuig. Marie-José voelt zich niet helemaal senang in deze woeste eenzaamheid en we besluiten de bewoonde wereld maar weer op te zoeken. We steken de Isafjardardjup over naar Isafjordur. Daar ontmoeten we, voor het eerst sinds Reykjavik, weer andere jachten. Wel twee. We belanden met onze nieuwe zeilvrienden in een kroegje bij het visserijmuseum. Pas als we de bergen in het prachtige rode licht van de midzomernachtzon zien staan, realiseren we ons dat het al ver na middernacht is.


Stevige deuk
De volgende dag blijft het relatief rustig tot we de laatste kaap – Horn – hebben gerond. Dan neemt de wind flink toe. Uit het oosten: dat wordt hakken. Onze Vlieger springt vrolijk in de snel opbouwende zee. Wij reageren wat minder enthousiast. We hebben ervoor gekozen met de klok mee rond IJsland te zeilen. Dat heeft als voordeel dat je dan de meeste stroom mee hebt. Bovendien is de overheersende oostenwind over het algemeen zo zwak dat het niet zo’n probleem is daar tegenin te moeten. Wij hebben echter langs de hele noordkust tegen een behoorlijk forse oostenwind moeten opboksen. En in een omgeving met middagtemperaturen van hooguit tien graden Celsius is dat een bitter koud avontuur. Ons vertrouwen in pilotkaarten heeft een stevige deuk opgelopen. Na een tussenstop in het voormalige haringvisserijcentrum Siglufjordur, belanden we in Husavik. Onderweg zien we vlakbij de kust de fonteinen van waarschijnlijk bultruggen. We krijgen de walvissen zelf jammer genoeg niet te zien, terwijl dit er wel de plek voor is. Husavik is namelijk hét whale watch centrum van IJsland.

Wij gebruiken Husavik als uitvalsbasis om een paar dagen de wal op te gaan voor een tocht naar Myvatn, het muggenmeer. Dat ligt in een vulkanisch gebied met zwavelvelden, hete bronnen en indrukwekkende explosiekraters. Myvatn zelf is een waar vogelparadijs.

Als we na twee dagen toeren weer terug aan boord stappen, worden we uitgenodigd om een middag mee te zeilen met de schoener Haukur. Het zeilen stelt door een hardnekkig gebrek aan wind niet zo veel voor, maar de prachtige waarneming van een bultrugwalvis maakt dat meer dan goed.

In potdichte mist motoren we een dag later naar Grimsey. Dit kleine eilandje, waar hooguit honderd mensen wonen, ligt op de poolcirkel en is een waar vogelparadijs. De kliffen zitten vol met broedende papagaaiduikers en drieteenmeeuwen. We zien echter ook overal de touwen waarlangs de bewoners van Grimsey zich langs de kliffen laten afzakken om de eieren van de vogels te rapen. Ze dreigden de vogels daarmee uit te roeien. Maar nu er afspraken zijn gemaakt over hoeveel eieren er mogen worden geraapt, gaat het weer goed met de vogels.

Na Grimsey hebben we weer een lange ruk voor de boeg. Het doel is Raufarhofn, aan de noordoostkust van IJsland. Het wordt een ruige en, omdat we weer moeten kruisen, ook een lange tocht. Eenmaal in Raufarhofn komen we voor het eerst deze trip verwaaid te liggen. Het is echt beestenweer: het stormt, het regent onophoudelijk en het is bitter koud. “Begrijp jij dat die mensen hier willen blijven wonen?”, vraag ik Marie- José. Zij begrijpt het ook niet. Gelukkig heeft het plaatsje, zoals elke bewoonde vlek in IJsland, een zwembad. Een heerlijke plek om lekker op te warmen. Dat hebben die IJslanders toch wel goed bekeken.

Als de wind is geluwd gaan we op weg naar onze laatste haven in IJsland: Seydisfjordur. Hier huren we een auto om de zuidkust te verkennen. Die laat zich namelijk niet zo gemakkelijk per boot bezoeken, omdat er geen havens zijn die je zonder plaatselijk bekendheid veilig kunt aanlopen. We kamperen aan de voet van de Vatnajökull; met een oppervlakte van ruim 8000 vierkante kilometer is dit de grootste gletsjer op aarde, de ijskap van Groenland niet meegeteld. De volgende dag maken we onder begeleidingvan een gids een tocht over de gletsjer en vergapen ons aan een wonderlijke, ijzige wereld.

Naar huis
Intussen is het in Seydisfjordur druk geworden. Dat wil zeggen, er liggen nog drie jachten. Langzamerhand moeten we eens op huis aan. Met een tussenstop op de Faeroer en nog een week treuzelen op de Shetlandeilanden, lopen we na een rustige oversteek van de Noordzee de Nederlandse kust weer aan. Een droom is waargemaakt.

Kaarten en pilots
Voor een rondje IJsland zijn de zeven zeekaarten van de Britse Admiralty en die van de IJslandse hydrografische dienst geschikt. De laatste zijn gedetailleerder, maar ook duurder. De nieuwere Admiralty-kaarten (BA2900, 2901, 2902) bevatten nauwelijks detailinformatie van de kust. Daarvoor wordt verwezen naar de IJslandse zeekaarten. De fjorden in de Vestfirdir zijn nauwelijks in kaart gebracht. Daar komt de pilot Faroe Iceland Greenland van de Royal Cruising Club Pilotage Foundation (uitgegeven door Imray) van pas. Die bevat schetsmatige kaartjes met de lodingen van zeilers die eerder de Vestfirdir bezochten. Ook over het zeilen in IJslandse wateren in algemene zin biedt deze pilot nuttige informatie. Een andere, handige pilot is die van de IJslandse hydrografische dienst, het Leidsögubók fyrir sjómenn vid Island. De tekst is weliswaar in het IJslands, maar de havenkaarten, luchtfoto’s, kustschetsen en foto’s zijn uitstekend.

We publiceerden dit verhaal in de Zeilen van april 2011.
De blogposts die we onderweg schreven bundelden we tot een uitgebreider reisverslag.