Proeven aan de oceaan

Een heus welkomst comité. Daar hadden we natuurlijk niet op gerekend. We verlaten het kanaal. De zeebodem onder ons duikt weg naar een slordige drie of vier kilometer. En daar zijn de dolfijnen. Honderden, misschien wel duizenden. Sommigen komen naar ons toe gezommen en springen vrolijk rond in de boeggolf. Ook verder weg, zo ver we kunnen kijken, zien we dolfijnen uit het water opduiken. Ze heten ons welkom op de oceaan.
We wijzen en roepen en zijn helemaal verrukt over deze show. De dolfijnen brengen leven in de brouwerij op een dag die erg saai dreigde te worden. Want het is blak, heel erg blak. De beruchte Golf van Biskaje ligt er bij als een spiegel. De veroorzaker van al die rust is een hoge drukgebied. Het had zich al aangekondigd op de weerkaarten die we bijna dagelijks in de bibliotheek van Falmouth downloaden.

Dubben over tactiek
Dat was nog maar een paar dagen geleden. Onze Vlieger schommelde loom aan een mooring in de Fall river en het was prachtig weer. Maar over de oceaan kroop een depressie tergend langzaam onze kant op die een straffe en hardnekkige zuidwesten wind liet waaien. Precies de kant die wij opwilden. En - zo maakten we op uit de prognosekaarten - als de depressie eenmaal voorbij zou trekken, zou zich dat hoog dus gaan opbouwen met een omvangrijke kern waarin geen isobaar te bekennen was.
Op het strategisch bij het dingy dock gelegen terras van de Chain Locker dubden we over een slimme tactiek. Vele mijlen kruisen vonden we geen optie. Maar eindeloos in de windstiltes van het hoog gevangen worden ook niet. Een tussenweg dus. In de staart van de depressie weg, en dan pal zuidelijk koersen naar de oostflank van het hoog. We moesten dan wel het Kanaal uitkruisen, maar zouden nauwelijks last hebben van windstiltes in het nog prille hoog. En eenmaal op de oostflank daarvan zouden we een noordoosten wind oppikken die ons precies de goede kant zou opblazen. Rechtsreeks naar de Azoren.
Die knoop was doorgehakt. En vanaf dat moment werd het ook menens. Met het eerste waypoint bij Sao Miguel - het meest oostelijke eiland van de Azoren - gaf de GPS een distance to waypoint van bijna 1200 mijl aan. Drie keer verder dan wat we ooit in één ruk zeilden.

Stap voor stap
Onze tactiek lijkt te werken. Terwijl de dolfijnen ons verlaten, verschijnen er rimpeltjes op het water. Er steekt een voorzichtig noordoosten windje op. We zetten de "kanarie", onze helgele genaker, en verleggen de koers naar het zuidwesten. Recht op Sao Miguel af.
Ons plan om een  lange reis naar de Azoren te maken kreeg stap voor stap vorm. Het begon op het eiland Stronsay op Orkney, zo'n vijf jaar geleden. We kwamen terug uit de pub en nestelden ons met een glas whisky in de kuip. Achter ons huilden jonge zeehonden op drooggevallen platen. Automatisch schakelden we over op fluisteren.
We constateerden dat we gelukkig waren. Een mooie zeiltocht achter de rug en afgemeerd op het mooiste plekje op aarde. Moesten we vaker doen. Mooie lange trips maken en bestemmingen aandoen waarvan je nog echt onder de indruk kunt raken. Dat zou dan wel meer tijd vragen dan een doorsnee vakantie, maar daar moesten we maar een oplossing voor verzinnen. En dat we dan ook langzaam maar zeker uit ons geliefde Waarschip Halftonner zouden groeien was pijnlijk, maar ook oplosbaar.
In de jaren die volgden, kregen de plannen voor een ander schip steeds concretere dimensies. Het moest een sterk schip worden, voor geen kleintje vervaard. Een schip dat je aan haar lot kunt overlaten. Dat stug blijft doorzeilen naar haar bestemming. En een handelbaar schip dat we met zijn tweetjes, ook tijdens dagenlange oversteken, de baas zouden kunnen blijven. Het ideale schip liet zich echter niet zo maar aan een verkoopsteiger vinden. Totdat we, na een brutaal bod op een eigenlijk veel te duur schip en na enkele zenuwslopende dagen stug onderhandelen, ineens de apetrotse eigenaren waren van een stoere Koopmans. Een stalen, kottergetuigde s-spant. Een schip voor de oceaan.

Toe aan een fikse zeiltocht
Intussen hadden we ook een langere verlofperiode georganiseerd. En toen kwam Marie-José met het idee: waarom gaan we niet naar de Azoren? En ik kon niet anders dan beamen: "ja, waarom niet?" We hadden er nu het schip voor en waren ook wel toe aan een langere zeiltocht. En een kennismaking met het oceaanzeilen, met als beloning een facinerende bestemming, trok ook wel aan. We hadden geen andere argumenten meer nodig. Maar dat was thuis, met die stoere Koopmans stevig vastgeknoopt in de veilige haven.

Voorbereidingen
We begonnen aan de voorbereidingen. En daarmee nam ook langzaam maar zeker de spanning toe. Want we hadden wel veel gezeild en flinke oversteken gemaakt. Maar nu ineens zover? Een blik op de net bezorgde overzeiler English Channel to the Strait of Gibraltar and Arquipelago dos Acores, veroorzaakte een lichte paniek. Wat een enorme plas water! Natuurlijk was er geen echte rationele reden voor twijfel. We hadden een goed schip, behoorlijk wat zeilervaring en we waren fit. Maar toch: het was ook wel heel erg ver.
Op de een of andere manier drong zich steeds de herinnering op aan mijn eerste zeiltocht naar Vlieland. Dat was intussen minstens vijftien jaar geleden. Nog met mijn eerste bootje, een fier Waarschip 600SV. Wat had ik toen de dagen voor vertrek slecht geslapen. En wat had ik nog vaak de berekeningen van getijdestromen en waterstanden gecontroleerd. Maar wat was ik trots toen ik na een prachtige zeiltocht over het bruisende zoute water in haven van Vlieland afmeerde.

Leren rollen
Intussen moet de genaker er al weer af. Het is harder gaan waaien, en er zal nog meer wind komen. Het hogedrukgebied boven Biskaje schurkt namelijk dicht tegen het Iberisch laag aan en op de weerkaarten - die we aan boord via de kortegolfradio ontvangen - zien we de isobaren tussen beide systemen vervaarlijk dicht bij elkaar getekend.
Onze koers houdt ons gelukkig ver genoeg van het gebied met slecht weer vandaan waardoor we niet meer dan een 6 tot 7 beaufort achterop krijgen. Maar dichterbij Kaap Finistere staat een volle noordoosterstorm. Waar we geen rekening mee hebben gehouden is de enorme swell die de storm opbouwt en onze richting instuwt. Schichtig kijk ik achterom. Verdorie. Dat zijn dus huizenhoge golven. Zwarte muren van water torenen ruim boven het windmolenmastje uit. Hoewel de golven iedere keer keurig netjes onder onze Vlieger doorrollen, begint het pas na een dag te wennen om in die hoge zee te zeilen. Langzaam groeit het vertrouwen. Vertrouwen in het schip en in onzelf. De boot is goed getuigd waardoor de windvaan haar keurig richt Sao Miquel blijft sturen.

Meer amfibie dan vis
Na drie dagen is de wind op. Gelukkig verdwijnt de deining bijna net zo snel als de wind. De oceaan ligt er olieachtig bij. We wisselen stukken motoren af met stukjes zeilen. Hard opschieten doet het niet meer. Als we 's middags samen in de kuip zitten blijken we allebei wat mopperig. We zijn zo'n beetje halverwege, maar zijn het ook beu. We willen er zijn. Weer eens wat anders zien dan die lege oceaan. "Misschien hadden we helemaal niet naar de Azoren moeten gaan", peinst Marie-José. "Hadden we beter voor de Spaanse en Portugese kust kunnen kiezen. Dan hadden we toch ook een flinke oversteek gemaakt? En dan verder lekker langs de kust scharrelen, en heerlijk tapa's eten op een leuk terras."
We halen herinneringen op aan onze tochten naar Schotland. We vonden die oversteken leuk, maar die duurden hooguit vier of vijf dagen. En dat was dan ook wel weer mooi genoeg. Dan verwisselden we graag onze zeillaarzen voor wandelschoenen. "We zijn misschien meer amfibiën dan diepwatervissen", merk ik op terwijl ik naar binnen klim om thee te gaan zetten.
Onder de thee bedenken we ons dat we deze oversteek misschien ook wel te lang vinden duren omdat we het zo spannend vinden. Onze eerste oversteek over de Noordzee vonden we ook lang duren. En toen we die achter de rug hadden wilden we alweer verder. En dat vonden we dan ook weer spannend. Waar komt toch steeds die onrust vandaan? Verder weg willen, maar toch het liefst zo snel mogelijk de onzekerheid over wat voor de boeg ligt, inruilen voor de zekerheid van een veilige haven.

In mineur
Dat de weerkaarten die diezelfde avond op het scherm verschijnen, aankondigen dat de wind naar het zuidwesten zal draaien, maakt mijn mineur stemming er niet beter op. Er ontwikkelt zich een laag op de plaats waar eigenlijk het Azoren Hoog hoort te liggen. Mopperig doe ik verslag aan Marie-José die zich opmaakt om haar kooi in te duiken. Ze reageert lauw.
Als ik me weer in de kuip nestel bedenk ik me dat we ook weer niet te hard mogen mopperen. Tot nu toe is alles perfect gegaan. En we hebben nog maar een goede 200 mijlen te gaan. Bezeild zou dat, zelfs met deze zwakke wind, hooguit twee etmalen zeilen zijn. Ik tuur gewoontegetrouw een rondje langs de horizon, waar wederom helemaal niets te zien is, en probeer te becijferen hoeveel mijlen we nog te maken hebben als we de rest van de afstand naar Sao Miguel moeten kruisen. Ik kom er niet uit zonder potlood en papier. Die moet ik straks maar even pakken. Nu eerst Marie-José de kans geven de slaap te vatten.
Voor ons, in het zuidwesten, komt bewolking opzetten. De lage zon tovert er een waar feest aan kleuren uit. De wind trekt wat aan. De Vlieger leunt wat dieper door en pikt wat meer snelheid op. Het is mooi zo. We gaan weliswaar niet de goede kant op maar het is fijn dat we weer kunnen zeilen.
De volgende dag, na de lunch, houdt de wind het alweer voor gezien. Er blijft een krappe windkracht drie over. Wel standvastig uit het zuidwesten. Terwijl we hardnekkig proberen te blijven zeilen, loopt de frustratie hoog op. We hebben nog maar een goede 100 mijl te gaan. Maar met de zwakke wind, de nog knobbelige zee en de stroom pal tegen, lijkt het steeds onwaarschijnlijker dat we ooit de Azoren zullen bereiken. We houden in deze zeegang, met zo weinig wind, de boot eenvoudigweg niet aan het lopen. En we worden bovendien door de golven en de stroom ongelofelijk weggezet. Over de ene boeg zeilen we tergend langzaam naar het westnoordwesten en over de andere, net zo langzaam, naar het zuidzuidoosten. En we moeten toch echt naar het zuidwesten, willen we ooit op de Azoren komen. Gefrustreerd geven we het op en starten de motor.
Intussen duiken er bijna ongemerkt weer af en toe vogels op. Tegen het einde van de middag zien we ze zelfs regelmatig. Het zijn Pijlstormvogels, die laag over de golven zeilen. We naderen land en merken aan elkaar dat de opwinding met elke mijl die we dichterbij komen groeit.

Land in zicht
Motorend duiken we de tiende nacht in. Als ik om 04.00u de wacht van Marie-José overneem, wijst ze me op de weerschijn van het licht op Ponta do Arnel, het oostelijke puntje van Sao Miguel. Ruim twee en een half uur later - het is al licht - besluit ik definitief dat het geen rare wolk is die ik zie, maar echt het eiland Sao Miguel. ‘Land in zicht!’, noteer ik triomfantelijk in het logboek. Heel langzaam doemen de contouren van het eiland uit de laaghangende bewolking op. Ik haal de kijker in de kuip en tuur en tuur.
Als ik om 8.00u weer mijn kooi in mag, kan ik de slaap niet vatten. De opwinding is te groot. Ik klauter maar weer de kuip in. Samen met Marie-José zie ik hoe het eiland stukje bij beetje vorm krijgt. De kijker krijgt geen moment rust. We wijzen elkaar op alles wat we zien en genieten. De kegelvormige Pico da Vara torent hoog op boven het groene eiland. Daar moeten resten van het Laura Silva - het oorspronkelijke bos van de Azoren - te vinden zijn, weet ik uit de reisgids.
Als we de quarantaine vlag zetten, is het nog steeds de motor die voor de voorgang richting Ponta Delgado zorgt. Er staat niet meer dan 6 knopen wind. Maar met de flats van Ponta Delgado al in zicht trekt de wind nog even lekker aan. De laatste mijlen kunnen we onder zeil afleggen. En hoe! We zeilen het voordek kletsnat. Na elf dagen en met ruim 1300 mijl op het log, lopen we Ponta Delgada binnen.
De aankomst is onwezenlijk. We liggen nog niet vast of ik wordt toegesist dat ik met ‘passports and ships documents’ mee moet komen. Er volgt een bizarre demonstratie van Zuid-Europese bureaucratie. Maar ik ben te opgetogen om me er aan te storen. Uiteindelijk mogen we de boot afmeren. We zitten ietwat beduusd met ons pilsje in de kuip en kijken onze ogen uit. Ponta Delgado! We zijn er. Om ons heen boten uit alle windstreken. En die van ons. Trots zijn we op onszelf. Apetrots.

Dit verhaal verscheen in Zeilen nr. 12, 2005