Verstekeling

Onze reis naar de Hebriden zit er bijna op. We zijn net de Farne Islands gepasseerd en zeilen snel zuidwaarts. Het was bar en boos, met een harde wind en striemende regen. Maar intussen is het droog geworden en de wind begint ook wat af te nemen. De kluiver moet er maar weer eens bij want we willen de gang er een beetje inhouden. Hoewel er ook nog steeds een hoop wind wordt verwacht.
Net als ik druk bezig ben met de kluiver, zie ik uit m'n ooghoek een vogeltje de kajuit inschieten. Ik draai de schoot strak en ga binnen kijken. Het vogeltje is lichtelijk in paniek en fladdert tegen de kajuitkastjes omhoog. Marie-José die er pal onder ligt te slapen, is kennelijk zo ver buiten westen dat ze niets van het gefladder merkt. Het beestje is vast door het rotweer van de afgelopen nacht uit koers geraakt en nu uitgeput aan boord neergestreken. Het is een fitis, zie ik. Een klein onopvallend vogeltje met een ragfijn snaveltje.
Marie-José moet de kans moet krijgen even lekker door te pitten – we hebben een drukke nacht met veel zeilwisselingen achter de rug – en dat gefladder boven haar hoofd draagt daar niet toe bij. Het arme beestje moet dus weer naar buiten. Voorzichting probeer ik het fitisje weer naar buiten te loodsen. Dat lukt uiteindelijk. Fitis gaat ietwat verontwaardigd kijkend in de kuip zitten. Eigenlijk moet ik hem een meer beschut plekje kunnen geven, bedenk ik me. Het beestje moet misschien wat op krachten komen. Terwijl fitis de kuip begint te verkennen, vis ik een puts uit het achteronder. Dat beschouwt fitis kennelijk als een belediging. Hij vliegt onmiddellijk weg. Ook goed, denk ik, we zitten niet zo heel ver uit de kust.
Even later strijkt het beestje toch weer aan dek neer en schuift onmiddellijk, triomfantelijk achteromkijkend - of lijkt dat alleen maar zo? - de kajuit in. Ik ga er maar weer achteraan. Weer samen in de kuip, weet ik fitis te bewegen een kuipkastje als passagiersverblijf te accepteren. In het kastje ligt het losse eind van de talie van de grootschootrail en dat biedt fitis een mooie surrogaat boomtak.
De rust duurt totdat fitis een opleving krijgt en op verkenning gaat in de kuip. Ik moet oppassen dat ik het rondscharrelende vogeltje niet onder m'n zeillaarzen vermorzel. Het lijkt alsof het beestje voedsel zoekt. Maar voor een insecteneter als de fitis, heeft onze Vlieger niet veel te bieden. Stukjes creamcracker blijven onaangeroerd.
Marie-José verschijnt in de kajuitopening. “Ik vroeg me af tegen wie jij aan het praten was.” Een beetje besmuikt wijs ik op het fitisje. Als Marie-José zich in haar oliegoed heeft gehesen, besluiten we dat de boom uit de kluiver moet. De wind is wat meer naar noord gekrompen en we varen meer ruime wind dan voor de wind. Fitis scharrelt gezellig mee naar voren. Het is verbazingwekkend hoe makkelijk het beestje zich op het gladde slingerende dek staande weet te houden. Mij kost dat veel meer moeite. En dat om me heen rondscharrelende vogeltje maakt het ook niet makkelijker. Als de boom weer aan dek ligt, is fitis van het voordek verdwenen. Ik kruip terug naar de kuip.
“Hij zit weer binnen,” zegt Marie-José, die nog met de kluiverschoot bezig is. “Net of ie weet wanneer wij onze handen vol hebben.” “Eigenwijs kreng,” mopper ik. We weten fitis weer in zijn kuipkastje te praten.
Omdat er erg slecht weer op komst is willen we Hartlepool binnenlopen. We naderen de kust en hopen dat fitis op eigen kracht naar land zal vliegen. Maar het lijkt of hij met elke mijl die we dichter bij de vaste wal komen, er slechter aan toe is. Fitis zit in elkaar gedoken, met het kopje tussen zijn veren, in het kuipkastje. We wisten natuurlijk ook wel dat als zo'n vogeltje eenmaal aan boord durft te landen, en zich zo makkelijk door bemanning laat benaderen, het eigenlijk al een uitgemaakte zaak is: ten dode opgeschreven. Maar toch. “Hij leek zo af en toe nog zo levendig,” pruilt Marie-José.
Als we in Hartlepool hebben vastgemaakt, haalt Marie-José fitis voorzichtig uit zijn kuipkastje. Maar fitis maakt geen enkele aanstalten om op zoek te gaan naar het 'gevarieerd terrein met laag struikgewas', wat volgens de Peterson’s vogelgids zijn eigenlijke habitat is. We zetten het vogeltje maar weer terug in het kuipkastje en schermen de op opening een beetje af met een kussen. We zijn bedrukt. Onze fitis zal morgenochtend wel met de pootjes omhoog liggen. De eerste actie die volgende ochtend, na een stevige boerennacht, is uiteraard het kuipkastje checken. “Hij is weg!” juicht Marie-José, die me net voor was. Alleen de poepjes in het kastje herinneren nog aan onze verstekeling. Zou-ie het dan toch gered hebben?

Dit verhaal verscheen in Zilt magazine nr. 30 (2008)