Noordzee in Nood

Ons bezoek aan de Shetland eilanden begint op het idyllische Fair Isle. Na een mooie zeiltocht verkennen we in de vroege ochtend de rotsige kust van dat piepkleine eiland. Fair Isle is een beetje het buitenbeentje van de Shetland eilanden. Want terwijl die eigenlijk een hechte groep vormen, ligt Fair Isle er helemaal alleen, zo’n 70 zeemijl ten zuiden ervan. Het had net zo goed bij de Orkney eilanden kunnen horen. Want daar ligt het ongeveer net zo ver vandaan.
We hadden ons al bij de voorbereidingen afgevraagd hoe we de ingang van het haventje zouden moeten vinden. De pilot meldt namelijk droogjes dat Sheep Craig in lijn met de Stack gehouden moet worden. Die Stack is de rots vlak bij de ingang, dat laat het kaartje in de pilot duidelijk zien. Maar wat zou die Sheep Craig toch zijn? Het probleem lost zich vanzelf op. Wat dichter bij de kust onderscheiden we een bijzonder gevormde rots. Dat moet die Sheep Craig wel zijn. Zonder problemen schuiven we het piepkleine haventje binnen.

Schijn bedriegt
‘Het is hartstikke druk.’ Derrik Shaw van het Fair Isle Bird Observatory, houdt onze poging een praatje aan te knopen resoluut af. Het broedseizoen is in volle gang, en de bemanning van het Bird Observatory heeft het razend druk met vogeltellingen. Als ware alpinisten hangen ze aan de hoge kliffen om de nesten van de zeevogels te inspecteren. Anderen trotseren de duikaanvallen van de grote en kleine jagers, om de nesten van deze vogels in de uitgestrekte heidevelden te tellen. En wij raken langzaam maar zeker diep onder de indruk van de enorme rijkdom aan vogels.
Maar de schijn bedriegt. Want hoewel wij onder de indruk zijn van de vele vogels, constateren de professionals van het Bird Observatory al enkele jaren op een rij dat de broedresultaten van al die zeevogels dramatisch zijn. Het lukt de vele broedende vogels niet om hun jongen groot te brengen. Als oorzaak wijzen de ornitologen op voedselgebrek. De vogels kunnen hun jongen eenvoudigweg niet voeden en daardoor mislukken de legsels. Volgens Pete Ellis, de Shetland area manager van de Royal Society for the Protection of Birds, bereiken populaties van sommige soorten, zoals die van de kleine jager, kritische niveau’s. Dat is biologentaal voor de conclusie dat de aantallen van sommige soorten zo klein zijn, dat uitsterven van de soort bijna onontkoombaar is.
Het Fair Isle Bird Observatory is veruit het lelijkste gebouw van Fair Isle. Maar ook het beroemste. Vooral in het voor- en najaar, in de vogeltrek, verzamelen zich er ornitologen uit de hele wereld. Er is dan geen kamer meer te krijgen in de bij het observatory behorende lodge. Zeilers komen er trouwens ook. De meesten niet zozeer voor de vogels, maar vooral omdat je er een warme douche kunt nemen en een pint bier kunt drinken.
Op wandelafstand van het Bird Observatory ligt het George Waterston Memorial. Een piepklein museum, waarin de historie van het Bird Observatory een prominente plek inneemt. George Waterston was daar namelijk de oprichter van. Hij onderkende de functie van Fair Isle als belangrijk knooppunt in de routes van vele trekvogels. In 1906 werd de eerste waarnemer van het Bird Observatory aangesteld. Een Fair Islander, de grootvader van Ann Sinclair, die het museum beheert. Ik verwonder me over het feit dat zich toen in die kleine populatie van voornamelijk schapenboeren, ook mensen bevonden met voldoende kennis van vogels om waarnemer te worden. Maar zo raar blijkt dat niet te zijn: ‘De mensen hier, die aten die vogels’, vertelt Ann droogjes, ‘en die wisten dus heus wel wat ze aten.’

Venijnige stroom 
Hoewel we nog lang niet zijn uitgekeken op Fair Isle, moeten we toch maken dat we wegkomen. Er wordt storm verwacht uit het noorden tot noordoosten. En dan biedt North Haven nauwelijks beschutting. Terwijl de postboot Good Shepperd op het droge wordt getakeld, gooien wij los. Onze bestemming is Lerwick. Het waait al stevig als we Fair Isle achter ons laten. De wind is nog noordwest. En hoewel de Bressay Sound mooi bezeild is, houden we toch wat oostelijker aan, om ruim om de Sumburg Roost heen te zeilen. Want daar, rond het zuidelijkste puntje van Mainland, loopt een venijnige stroom die er een gevaarlijke zee laat ontstaan.
Eenmaal in Lerwick bezoeken we Sumburg Head. Over de weg, vanuit Lerwick, laat het zich makkelijk bereiken. Het is een trefpunt van vogelaars die wat onthand met hun kijkers en telescopen op het muurtje langs de weg neerstrijken. De papegaaiduikers zitten er namelijk bijna onder handbereik. Het zijn er honderden. En de steile kliffen worden bevolkt door talloze zeekoeten. Toch gaat het ook hier mis met de zeevogels. Martin Henbeck van Aberdeen University volgt de zeevogels op Sumburg Head al 30 jaar. En hij is bezorgd: ‘De schaal waarop de broedsels van zeekoeten mislukten is ongeëvenaard in Europa.’ Het woelige water van de Sumburg Roost staat bekend als rijk aan walvissen en dolfijnen. Vanaf Sumburg Head turen we over zee. Maar er laat zich geen walvis of dolfijn zien.
Terug op de steiger in Lerwick raken we aan de praat over de ontbrekende dolfijnen en walvissen. Het is de andere zeilers ook opgevallen. ‘Die Russische vissers’ zijn volgens onze buurman de schuldigen. ‘Die vissen de hele zee leeg en onze jongens’ - hij doelt op de Britse vissers - ‘moeten aan de wal blijven omdat ze hun quota hebben volgevist’. Voedselgebrek dus? Net als bij de vogels?
Een kleine speurtocht in het lokale internetcafé leert dat de buurman deels gelijk heeft. Een groep Nederlandse biologen heeft zich op de dolfijnen gestort omdat die zich steeds vaker langs de Nederlandse kust laten zien. En dat komt volgens de biologen niet omdat het langs onze kust zo goed gaat, maar omdat het in het noorden zo slecht gaat. Volgens hen verlaten de dolfijnen de noordelijke Noordzee vanwege gebrek aan voedsel.
De sleutel in het hele verhaal blijkt de zandspiering, een klein zilverkleurig visje. Dat visje is, zoals biologen dat met weinig culinair gevoel zeggen, het stapelvoedsel voor zowel de rond Shetland broedende zeevogels als de walvisachtigen. Zandspiering – en daarin had onze buurman in Lerwich dus gelijk - wordt massaal bevist voor de vismeel industrie. Overigens niet alleen door Russische trawlers, maar ook door ‘zijn’ Britse vissers, en niet te vergeten de Deense. En dat zet zo’n soort natuurlijk stevig onder druk.
Klimaatverandering doet daar nog een schepje bovenop. Die beïnvloedt niet direct de zandspiering, maar wel de voedselketen, waarin de zandspiering een cruciale rol speelt. Het is ook in zee een kwestie van eten en gegeten worden. Die voedselketen begint bij het plantaardig plankton. Dat wordt gegeten door dierlijk plankton, ofwel zoöplankton. En dat zoöplankton is weer het voedsel voor de zandspiering die op zijn beurt dus op het menu van zeevogels en walvisachtigen staat.
Door de opwarming van het zeewater komt het zoöplankton eerder tot ontwikkeling dan vroeger. En daar gaat het mis, want het plantaardig plankton komt niet eerder tot ontwikkeling. Het zoöplankton komt daardoor als het ware te vroeg voor het eten. Er ontstaat een mismatch: als er massaal zoöplankton tot ontwikkeling komt, is er onvoldoende voedsel voor beschikbaar. Daardoor kan zich minder zoöplankton ontwikkelen waardoor er vervolgens dus ook minder voedsel beschikbaar is voor de zandspiering, en uiteindelijk ook onvoldoende voedsel voor de vogels en walvissen en dolfijnen. Een hele keten stort in. De visserij op zandspiering is intussen stevig aan banden gelegd. Maar of dat nog op tijd is geweest moet nog blijken.

Het klopt niet
‘Joep, Joep, kom vlug!’ Marie-José heeft me nog maar net gepord voor mijn wacht en nu staat ze al stampvoetend te schreeuwen in de kuip. Geschrokken struikel ik, nog maar half aangekleed, de kajuittrap op. Een dreigende aanvaring? Priemend wijst Marie-José vlak naast de boot: ‘een walvis, daar ... daar is ie weer.’ Ik volg haar wijzende vinger en zie nog net een groot, grijsachtig lichaam soepel onder ons bootje door duiken. Oeps, die is wel groot. Zoekend kijken we om ons heen. ‘Daar, links’, wijs ik, al net zo opgewonden.
De walvis blijft een hele poos om ons heen zwemmen. De zes knopen die we zeilen houdt hij of zij schijnbaar moeiteloos bij. Het enorme beest duikt speels naast onze boot op, laat een krachtig ‘pfffft’ horen en duikt er dan weer, ondanks het enorme lichaam, opmerkelijk soepel onder door. Ik hoop iedere keer maar dat ie diep genoeg wegduikt om zich niet aan onze lange kiel te stoten. Langzaam maar zeker wennen we aan het gevaarte dat met ons opzwemt. Het beest is zeker 10 meter lang, schatten we. Dankzij het kraakheldere water kunnen we – eenmaal wat gekalmeerd - onze metgezel determineren als een dwergvinvis. We herkennen de spitse kop, de grote vin en de witte banden op de borstvinnen.
Pas na een ruim kwartier houdt de vinvis het voor gezien. We speuren de zee af, maar er laat zich geen rugvinnetje meer zien. Marie-José aarzelt nog even, maar kruipt dan toch maar in haar kooi. En ik hijs me rillend in de nog resterende laagjes kleren en oliegoed. Het is, ondanks dat we snel zuidelijker komen, nog steeds bar koud. Als ik me met koffie en boterham weer in de kuip nestel speur ik onwillekeurig de zee af op zoek naar rugvinnetjes. Maar de Noordzee blijft leeg.
Raar eigenlijk. We zijn vanaf de Shetland eilanden op weg naar huis en hebben een paar weken in de noordelijke Noordzee en tussen de Shetland eilanden rondgescharreld. Daarbij waren we onderweg altijd wel gespitst op dolfijnen of walvissen. En ook op de Shetland eilanden hebben we op de geijkte uitzichtpunten over zee zitten turen. Maar we hebben geen enkele walvis of dolfijn gezien. En nu een heel stuk zuidelijker, al ruimschoots boven de Doggerbank, deze prachtige waarneming. Dat klopt toch niet? Hoe anders was dat een jaar of vijf geleden, toen we de Orkney eilanden bezochten. Onderweg zagen we, eenmaal noordelijk van de Firth of Forth, bijna elke dag wel dolfijnen. Ze fleurden tijdens die reis, de lange, mistige en windstille dagen op.
Ruim een etmaal na onze ontmoeting met de dwergvinvis lopen we het Molengat binnen. We hebben geluk want het tij kan elk moment kenteren, maar wij kunnen nog met stroom mee naar binnenzeilen. Aan de horizon, tussen de duinen van Texel en het silhouet van de Razende Bol, doemt een sliert kotters op. Op hoge snelheid stuiven ze ons voorbij het zeegat uit. Ik kijk ze met gemengde gevoelens na, en ditmaal niet alleen door de hoge hekgolf waar ze ons doorheen laten duikelen. Het leek nog wel zo robuust, die rijke natuur op die afgelegen eilanden.

We publiceerden dit verhaal in de Waterkampioen van mei 2007. De ietwat tendentieuze titel is voor rekening van de redactie van de Waterkamioen.