Eindelijk
trekt de mist op. Uit de grijze deken komt het eilandje Copinsay te voorschijn.
Niet helemaal onverwacht trouwens, want we hoorden al een tijdje de misthoorn
ervan. Erachter doemen de contouren van het schiereiland Sheerness op. De mist
verdwijnt bijna net zo snel als ie was opgekomen. Gelukkig maar. Want we hebben
niet zoveel zin om ons op de tast door het snel stromende water,tussen de
Orkney eilanden door te laten spoelen.
De
hardnekkige mist die ons al dagenlang vergezelde maakte dat we aarzelden om
de Orkney’s aan te lopen. Want de felle getijdenstromen tussen de eilanden
vragen een voorzichtige benadering. Plaatselijk kolkt het water met 8 à 9
knopen door de Sounds. Het laat er gevaarlijke races ontstaan. Zoals de
beruchte Merry Men of Mey die zich tijdens de eb aan de westzijde van de
Pentland Firth vormen. Maar ook rond de kapen en in de smalle doorgangen tussen
de eilanden staat de zeekaart vol waarschuwingen. Omstandigheden waarin we
liever zien wat we doen. We waagden de sprong naar de eilanden pas toen de BBC
aankondigde dat een naderende depressie de mist weg zou blazen.
Mist is 'haar'
De
Schotten spreken over ‘haar’ leren we later aan de bar van de jachtclub in
Kirkwall. Het is de mist die ontstaat als er een hogedrukgebied boven de Noordzee
ligt, zoals tijdens ons bezoek in de hete zomer van 1999. Dan blaast een
zuidoostelijke stroming vanuit het snikhete vasteland van Europa, warme en
vochtige lucht de Noordzee op. Die koelt boven het koude zeewater zo sterk af
dat het vocht condenseert tot dichte mistbanken. De Schotse kust kan zich er
dagenlang in hullen. Volgens de barman is ‘haar’ een oud-Noors woord dat nog
stamt uit de tijd van de Vikingers. Het moet dan wel heel oud Noors zijn, want
de Noorse zeilers aan de bar blijken er nog nooit van gehoord te hebben.
Eenzaamheid dominant
Ondertussen
jaagt de felle ebstroom ons langs Mull Head de Stronsay Firth in. Achter de
hoge kaap met krijsende vogels ligt Deer Sound. Een diepe baai die inderdaad de
mooie ankerplaats lijkt te bieden die de pilots beloven. Als we er langs varen
breekt de zon door. Het kristalheldere licht kleurt de oevers in de meest
bizarre tinten groen die we ooit gezien hebben. We varen er toch maar aan
voorbij. Want de eenzaamheid die we anders juist zoeken op ankerplaatsen is
hier wel heel erg dominant. Bovendien willen we een paar dagen de wal op om
Mainland, het hoofdeiland van de Orkney’s, te verkennen. En dan hebben we de
boot net zo lief stevig vastgeknoopt in het haventje van hoofdstad Kirkwall
liggen.
Kerkbaai
Kirkwall
ligt aan het einde van een wijde baai. We vinden de haveningang met de torens
van de kathedraal op 190o. Het enorme bouwwerk domineert niet alleen
het beeld van het de stad, maar gaf haar ook een naam. Kirkwall betekent
namelijk kerkbaai in, alweer, het Oud-Noors. Een naam die, net als de meeste
andere plaatsnamen op de Orkney’s, herinnert aan de tijd dat de Vikingers er de
scepter zwaaiden. Ze hadden op de eilanden, dankzij de centrale ligging tussen
Noorse fjorden en Engelse kust, een perfecte uitvalsbasis voor hun zomerse
strooptochten. Pas aan het einde van de Middeleeuwen wisten de Schotten de
eilanden onder hun gezag te brengen. Maar toen hadden de Vikingers er al
nadrukkelijk hun stempel opgezet. Het was hun leider Rognvald die in de twaalfde eeuw de indrukwekkende kathedraal liet
bouwen.
Maar
zij en hun voorgangers lieten op Mainland nog veel meer fascinerende sporen
achter. Samen met al het natuurschoon dat er te vinden moet zijn, is dat voor
ons voldoende aanleiding om de zeillaarzen te verwisselen voor stevige wandelschoenen.
Boeren met een boot
Zo
zwerven we vergezeld door overzeilende Grote jagers langs de hoge kliffen van
Marwick Head. Die jagers zijn eigenlijk echte rotvogels. Ze jagen achter de
andere zeevogels aan totdat die van
ellende hun voedsel uitbraken. De jagers vreten dan de opgewarmde hap op. Ze
hebben slachtoffers genoeg. Want op de smalle richels hebben zich duizenden
alken, koeten, papagaaiduikers, stormvogels en drieteenmeeuwen gevestigd.
Eronder
breekt de zee zwaar op de rotsen. Het visrijke water biedt de vogels meer dan
voldoende voedsel. Een voedselbron die de inwoners van de Orkney’s vrijwel
onaangeroerd laten. Dat is bij hun buren op de Shetland eilanden wel anders. Daar
wonen, volgens een Schots gezegde, vissers met een akkertje. Op de Orkney’s
wonen daarentegen boeren met een boot. Ze verbouwen de vruchtbare bodems die de eilanden
bedekken.
Dat
hadden volgens Peter, de gids van Historical Scotland, de boeren in de Nieuwe
Steentijd ook al in de gaten. Ze waagden daarom, zo’n 6000 jaar geleden, de
sprong van het Schotse vasteland over de kolkende Pentland Firth. Ze moesten
wel, denkt hij. Want op het natte en zure veen van de Highlands konden ze nooit
genoeg voedsel verbouwen voor de gestaag groeiende bevolking. Op de Orkney eilanden
moest dat wel lukken. Want behalve vruchtbare bodems boden die ook nog een
klimaat dat, dankzij de nabijheid van de zee, veel milder is dan op de vaste
wal. En als de oogsten dan toch nog mislukten, dan konden de kersverse
Orcanianen altijd nog terugvallen op rijke visgronden en dichtbevolkte zeevogelkolonies.
Ze
hadden met hun oversteek naar de eilanden geen slechte keus gemaakt. Op
Orkney ontwikkelde zich een welvarende samenleving die indrukwekkende
monumenten bouwde. Zoals de stenen cirkels van Stennes en Brodgar.
Pompeï van het noorden
Alleen
diegenen die zich in Skara Brae vestigden troffen het slecht. Hun dorp raakte
namelijk, ongeveer vierduizend jaar geleden, onder stuivend zand bedolven. Het
kwam in de vorige eeuw tevoorschijn nadat een storm het zand er vanaf had
gebalzen. Het bleek uitstekend geconserveerd. We dolen gefascineerd rond in dit
Pompei van het noorden. Behalve de huizen is ook het stenen meubilair erin nog
vrijwel intact. Centraal tussen de stenen ledikanten staan dressoirs waarop de
bewoners hun kostbaarheden uitstalden. Daarnaast staan vijzels waarin vrouwen
het graan maalden. Het lijkt alsof Wilma Flintstone er elk moment kan
terugkomen om haar werk af te maken.
Holle
zee
In
de haven wordt het inmiddels behoorlijk druk met jachten. De deelnemers van een
wedstrijd vanuit Lossiemouth lopen binnen. We vinden het na drie dagen aan de
wal de hoogste tijd worden om maar weer eens verder te gaan. We willen het
eilandje Stronsay in het noordoosten van de eilandengroep, bezoeken.
We
zetten weinig zeil, want er staat veel wind. Dat vraagt extra aandacht bij een
zeiltocht tussen de eilanden. Want windkracht 4 zorgt, als die tegen de felle
stroom inblaast, al voor gevaarlijke situaties. We bestuderen daarom de
weerberichten en getijdengegevens zorgvuldig. Voor dat laatste bieden de Orkney
Sailing Directions & Anchorages van de Clyde Cruising Club een goede hulp.
Ze bieden snel inzicht in het ingewikkelde spel van de getijden en adviseren
over de beste tijdstippen om moeilijke punten te passeren. Samen met de Imray
kaart (C68) en de MacMillan Nautical Almanac hielpen ze ons veilig tussen de
eilanden door.
De
harde zuidwesten wind waait mooi met het oostgaande tij mee. Dat moet kunnen.
Maar in de Shapinsay Sound blijkt de wind meer zuid dan zuidwest. Hij blaast
daardoor schuin tegen het tij in en veroorzaakt een indrukwekkende zee in dit
beschutte stukje water. Volgens de GPS scheuren we er met ruim tien knopen over
de grond doorheen. In het wat ruimere water van de Stronsay Firth neemt de wind
nog wat toe, maar draait ook braaf naar het zuidwesten. We zeilen als een speer
naar de slechts een halve mijl brede Spunnes Sound. Daar loopt een gierende
stroom die ons dwingt om bijna recht aan te sturen op Little Linga waar de zee
zwaar op de rotsen breekt. Hoewel zowel de GPS als onze achtergrondpeilingen
zeggen dat we precies goed gaan, bonst het hart me in de keel.
Pas
als we de Sanday Sound in spoelen neemt de stroom wat af. Maar daar zorgt een
bui die de wind enorm laat uitschieten ervoor dat het adrenalinegehalte nog
even op peil blijft. We varen hoog aan de wind de Papa Sound in en steken
stevig buizend het derde rif. Het is nog maar een klein stukje voordat we in de
luwte van Whitehall Harbour kunnen opdraaien om de zeilen te strijken. Dat was
nog eens zeilen!
Terwijl
we de zeilen opbinden maakt zich van de pier bij Whitehall een klein
visserbootje los. Dichterbij gekomen lijken er een stuk of tien monniken in
zwarte pijen aan dek te staan. Ze staan als pinguïns in het gelid. Het bootje
verwijdert zich in de richting van het kleinere eilandje Papa Stronsay. Me
afvragend of de adrenaline misschien het gezichtsvermogen aantast, manoeuvreer
ik de boot langs de pier.
Idylle
De
havenmeester meldt zich op de kade. Of we, als we tijd hebben, straks even met
hem mee willen lopen naar z’n kantoortje. Gezellig keuvelend wandelen we de
lange pier af. De havenmeester informeert of we nog wat nodig hebben van de
kruidenier. Die is inmiddels wel gesloten maar hij gaat wel even voor ons
achterom. En als we een douche willen nemen dan moeten we dat maar even in het
hotel vragen. Dat kan daar meestal wel. En of we zin hebben om naar het
volksdansen in het dorpshuis te komen. Als we ons om acht uur in het hotel
melden kunnen we vast wel met iemand meerijden. Onder de indruk van zo
veel gastvrijheid belanden we in zijn kantoortje.
Daar
moeten we ons tussen enorme stapels met ondefinieerbare spullen een weg banen
naar de enorme antieke lessenaar waar de havenmeester zich inmiddels heeft
geposteerd. Alsof hij een rol speelt als klerk in ‘A Christmas Carol’. Op de
boekenplank staat de MacMillan almanak uit 1963 en drie banden van het Loyds
register of shipping uit de jaren twintig. Ze versterken ons gevoel dat de
tijd hier echt stil heeft gestaan.
We
treuzelen die avond lang met de koffie. De wind is gaan liggen en de bewolking
breekt open. Bijna fluisterend wijzen we elkaar op de prachtige kleuren die de
laagstaande zon over Papa Stronsay uitstrooit. Het fraaie eilandje herbergt, zo
leerden we van de havenmeester, een groep Franse monniken. Ik had het dus wel goed
gezien op dat vissersbootje. Als halverwege de eb de banken tussen beide
eilanden droogvallen, beginnen jonge zeehonden aan hun huilende concert.
Met
enige tegenzin rukken we ons na een tijdje los uit deze idylle. Want we zijn
toch ook wel nieuwsgierig naar het volksdansen. Daarom wandelen we naar het
hotel aan de kop van de pier. Daar begroet herbergier All ons met de mededeling
dat de avond weer de beste tijd van de dag is. Ik weet niet of hij op deze
mooie avond doelt of meer in het algemeen op de avonden die het leven in z’n
kroeg brengen. We blijken te lang aan boord getreuzeld te hebben. De laatste
dansers zijn al lang naar het dorpshuis vertrokken. Voor ons blijft er niets
anders over dan aan de bar neer te strijken. Daar wordt het naarmate de avond
vordert, steeds gezelliger. Het loopt tegen middernacht als we weer aan boord
klauteren. Omdat het nog steeds licht is gaan we eerst maar eens de whisky
proeven die we zojuist in de loterij van het hotel hebben gewonnen.
Alleen maar armen en benen
De
volgende dag lijkt het alsof alle 300 inwoners ons inmiddels kennen. Iedereen
zwaait of komt ons begroeten. We maken een lange wandeling over het vreemd
gevormde eiland. Volgens de bewoners bestaat Stronsay alleen maar uit armen en
benen. Een lijf ontbreekt. Dat blijkt een echte rondwandeling onmogelijk te
maken. Maar heen en terug langs dezelfde weg is hier ook geen enkel probleem.
Onze wandeling valt wel veel langer uit dan we hadden gepland.
Vermoeid
schuiven we ’s avonds weer aan in het hotel. We raken er aan de praat met twee
zeilers uit Kirkwall die eerder die middag arriveerden. Gebrand op de echte
inside nautische informatie die zij zouden moeten kunnen geven, vraag ik ze
welke eilanden nog meer de moeite waard zijn. Maar insiders blijken toch op
andere dingen te letten dan wij als incidentele bezoekers. Ze adviseren ons
namelijk om Sanday te bezoeken omdat daar de fish and chips veel beter is dan
hier op Stronsay. Het is een advies waarvan we de waarde een volgende keer
zullen moeten onderzoeken. Want voor ons is het hoog tijd om aan de terugreis
te beginnen.
Het
is stil in de kuip als we de volgende dag de Sanday Sound uitzeilen. Eenmaal
buiten leggen we het schip op een aan-de-windse koers richting Schotse kust. We
zijn nog maar een enkele mijl van de eilanden verwijderd als een mistbank de
eilanden weer uit het zicht laat verdwijnen.
Weer
Ondanks
de stormachtige reputatie van de noordelijke Noordzee waait het in de
zomerperiode op de Orkneys bijna nooit harder dan vijf Beaufort. Althans
volgens de statistieken. Onze ervaring is dat het weer er zeer wisselvallig is.
De ene dag nauwelijks wind en mist, de volgende dag prachtige blauwe lucht met
helder witte bloemkolen die zich laten voortjagen door een straffe zuidwester.
Weerberichten worden gegeven door de BBC op de lange golf en via de VHF door de
kustwacht. Pentland Coastgard geeft bovendien weerberichten op verzoek en vult
die graag aan met alle informatie over getijden die je maar wilt.
Tijdens
ons verblijf kwam de middagtemperatuur niet boven de 15 graden, dat was in
juli. Als er dan ook nog een gestage miezer valt, dan is het, wat de Schotten
met recht noemen, erg ‘dryeg’.
Er naar toe
De
Schotse Oostkust heeft beperkte mogelijkheden voor tussenstops op weg naar het
noorden. Veel van de leuke kleine havens hebben de neiging droog te vallen
terwijl jachten in de grote en diepe havens, zoals Aberdeen en Fraserburg, niet
erg welkom schijnen te zijn. Peterhead biedt echter een comfortabele haven voor
een tussenstop. Wick heeft minder comfort, maar wel de mogelijkheid om het
vertrek zo te plannen dat je met het juiste tij bij de Orkney eilanden aankomt. Als het
weer tegen zit dan vormt de Morray Firth een prachtig decor voor dagtochtjes
langs schilderachtige haventjes. En als het weer slecht blijft dan is het
Caledonisch Kanaal een mooi alternatief reisdoel. De ingang ervan, bij
Inverness, ligt helemaal aan het einde van de Morray Firth.
Dit verhaal verscheen in Zeilen (nr. 6, 2000)