donderdag 2 januari 2020

Zomer 2019: Noord-Noorwegen, Shetland en Orkney

In de zomer van 2019 kunnen we een langere periode weg. We hebben drie maanden voor de boeg als we begin juni het Stortemelk uitzeilen en koers naar het noorden zetten. Het plan is ambitieus: naar Spitsbergen. 

We hebben ons goed op dit avontuur voorbereid. De vergunningen en verzekeringen zijn op orde, we hebben geoefend in het schieten met een groot kaliber geweer en de Vlieger volgestouwd met proviand. Tegelijkertijd zijn we ons er ook van bewust dat we aan een reis beginnen met een groot afbreukrisico. Het is immers een heel eind. Dat we meteen na ons vertrek uit onze thuishaven aan de oversteek naar Noorwegen kunnen beginnen, komt dan ook goed uit.

In de weken voor ons vertrek bestuderen we regelmatig de ijskaarten die de Noorse meteo uitgeeft. Er blijkt dan nog uitzonderlijk veel ijs rond Spitsbergen te liggen. Het pakijs reikt nog tot aan de noordkust van de eilanden, de oostkant ligt nog grotendeels vol, en de wind blaast ijsvelden rond de zuidpunt van Spitsbergen, de Sørkap. De route vanuit noord Noorwegen naar Spitsbergen voert langs deze kaap en we hebben uiteraard geen zin om in een ijsveld te stranden. Vreemd. Er zijn wereldwijde zorgen over het verdwijnende Noordpoolijs en dan blijkt er rondom Spitsbergen juist veel meer ijs te liggen dan in eerdere jaren. Hoe dat kan? Door de warme golfstroom is Spitsbergen, ondanks het feit dat het zo dicht bij de Noordpool ligt, voor een groot gedeelte ijsvrij. Maar de golfstroom varieert van jaar op jaar in kracht en als deze zwakker is kan het zee-ijs zich verder naar het zuiden uitbreiden. Dat blijkt nu aan de hand.

Er staat een vriendelijk zuidelijk windje en het belooft een comfortabele oversteek naar de Noorse westkust te worden. We zijn van plan in één ruk naar Fedje, net iets ten noorden van Bergen, te zeilen. Maar als we na drie etmalen de Noorse kust naderen, begint de Noorse kustwacht met stormwaarschuwingen te dreigen. We besluiten ter hoogte van Stavanger de Karmoy Sund aan te lopen en zeilen in de beschutting van het eiland Karmoy door naar Haugesund waar we afmeren aan een vrijwel lege kade.

Na een goede boerennacht maken we plannen voor het vervolg van onze reis noordwaarts. De storm is geluwd, maar er worden buitengaats wel pittige onweersbuien en mist verwacht. We besluiten daarom onze reis voort te zetten in de beschutting van de talloze eilanden voor de Noorse kust. Want dat is wel bijzonder aan de Noorse kust; dat je redelijk beschut langs bijna de hele kust kunt varen. Na drie lange dagtochten meren we af in het haventje van Frøya, net iets ten noorden van Florø. 

De volgende dag laten we de kust achter ons en steken de Noorse zee op om de verwachtte straffe zuidwester uit te buiten en in een lange ruk zowel de beruchte kaap Statt als het even beruchte Hustadvika, ruim te omzeilen. Dit zijn namelijk plekken waar beschutting ontbreekt en die bovendien een vervaarlijke reputatie hebben. Als de weersomstanigheden niet goed zijn moet je wachten of ze ruim omzeilen. Wij kiezen voor dat laatste. Na anderhalf etmaal lopen we, met veel wind en in een indrukwekkende zee, bij Kristiansund de Noorse kust weer aan. 

De straffe noordoostenwind die voor de volgende dagen wordt verwacht, maakt de wat meer beschutte binnendoorroute opnieuw een aantrekkelijk alternatief voor de route buitenom. Helaas staat in de fjorden vaak erg weinig wind. Het is kiezen tussen alles of niets. En omdat we op willen schieten maken we al met al veel meer motoruren dan we leuk vinden. Twee weken na ons vertrek uit Nederland passeren we de Poolcirkel, en een week later maken we vast in Tromsø. We hebben dan ruim 1350 zeemijlen op het log staan.

Tromsø is een grote stad met diverse havens en veel maritieme bedrijvigheid. Het lijkt ons dan ook dé plek om een oplossing te vinden voor wat een klein technisch probleem lijkt. De pomp waarmee we diesel van de hoofdtank naar de dagtank overpompen is namelijk enkele dagen voor Tromsø gaan haperen. Tot nu toe lukte het nog wel steeds de dagtank te vullen maar we willen de pomp wel graag vervangen voordat we echt de wildernis in gaan. Het gaat om een simpele handbediende vleugelpomp. Maar die blijkt nog niet zo makkelijk te vinden. We struinen Tromsø af, varen naar een verderop gelegen jachthaven waar ook een werkplaats is, en huren uiteindelijk fietsen om ook de verder weg gelegen havens en bedrijventerreinen van het uitgestrekte Tromsø te kunnen uitkammen. Een simpele vleugelpomp blijft echter onvindbaar. Uiteindelijk kunnen we wel een elektrische dieselpomp scoren. Die past natuurlijk niet zomaar op de plek van de oude handpomp, en het kost dan ook nog een dag en het nodige improviseren om de nieuwe pomp inclusief bedrading, schakelaar en zekering te installeren. We zijn dan al met al een kleine week verder.

Hoewel we blij zijn het probleem te hebben opgelost, slaat tegelijkertijd ook de twijfel toe over de haalbaarheid van ons plan naar Spitsbergen te zeilen. We moeten immers op een kleine week rekenen om in Longyearbyen te komen, willen vervolgens ook graag wat meer van Spitsbergen zien dan alleen Longyearbyen, en moeten ook nog een keertje terug. Bovendien ligt er nog steeds erg veel ijs. Op zich past het, maar er blijft erg weinig ruimte voor slecht weer of nieuwe tegenslagen. Dat we in drie weken naar Tromsø konden jakkeren, wil immers niet zeggen dat het terug ook weer zo vlot gaat. En eigenlijk zijn we het jakkeren en het vele motoren ook wel beu. Maar ja, we willen nog steeds ook wel heel erg graag naar Spitsbergen. We dubben, hakken knopen door, besluiten dan toch weer anders en worden een beetje gek van ons zelf. Uiteindelijk besluiten we om Spitsbergen te skippen. De stemming aan boord is vervolgens wel even behoorlijk in mineur. Maar dan herpakken we ons en gaan ons bezinnen op een plan B.

Senja ligt, van Tromsø uit gezien, vrijwel om de hoek en moet bijzonder mooi zijn. Toen we enkele jaren geleden de Lofoten bezochten wilden we al graag naar Senja, maar we hadden geen papieren kaarten van dit eiland en hadden eigenlijk ook geen tijd meer. Nu hebben we wel papieren kaarten en ook tijd. Het weer lijkt bovendien goed genoeg om de spectaculaire westkust van Senja te bezeilen. Deze ligt namelijk helemaal open naar de Atlantische oceaan en het kan er volgens onze pilot flink spoken. 

Senja blijkt inderdaad indrukwekkend. Hoge pieken rijzen vrijwel loodrecht uit zee. Het landschap is leeg en uitgesproken ruig. Onze eerste stop aan de westkust wordt Senje-Hopen. Via een smalle en ondiepe doorgang in de bergwand varen we een door hoge pieken omsloten en volkomen beschut natuurlijk haventje in. We vinden er een plekje tussen de vissers. Onze volgende haven is Hamn, ook weer zo’n prachtig natuurlijk haventje. Vlak bij de haven begint de hike naar de Sukertoppen, een piek die hoog boven de haven uittorent. En hoewel we in een stevige druilregen in Hamn arriveren, waardoor van die piek vrijwel niets te zien is, is het de volgende dag stralend weer. We maken een mooie klim en kijken vanuit de hoogte neer op het steigertje waaraan de Vlieger ligt afgemeerd. Onze laatste stop op Senja wordt het haventje van Skrolsvik waar we de Vlieger langszij een robuuste Collin Archer afmeren.

Via het eilandje Bjarkøy en de bijzonder onrustige haven van Lødingen zeilen we de Vestfjord in voor een weerzien met de Lofoten. Op de heenweg hebben we ze letterlijk links laten liggen, we hadden immers haast. Van ons bezoek enkele jaren geleden weten we nog dat de in pilots en reisgidsen aangeprezen hoogtepunten erg druk en toeristisch zijn. Vooral als deze bereikbaar zijn via de zogeheten Lofoten Highway. We besluiten daarom havens als Reine en Svolvaer ditmaal te mijden. In plaats daarvan kiezen we voor een weerzien met de stillere plekken, zoals Skorva, Nusfjord en Vaerroy. Eén toeristenfuik pakken we nog wel mee: Henningsvaer. Toen we daar tijdens ons eerdere bezoek afmeerden was de befaamde Lofoten Wall onzichtbaar door de aanhoudende miezer. Nu is het echter prachtig weer en hebben we vanuit onze ligplaats een prachtig uitzicht op de loodrechte bergwand.

Na nog een stop op het mooie Vaerøy, zeilen we naar Røst. Dit meest zuidelijke eiland van de Lofoten sloegen we tijdens ons vorige bezoek over en Noorse zeilers die we later spraken lieten duidelijk merken dat dit jammer was. Røst blijkt inderdaad een bijzondere plek.

De haven ligt op Røstlandet, een lage door kreken doorsneden archipel. Heel wat anders dan de steile pieken die de rest van de Lofoten kenmerken. Ten zuiden van Røstlandet liggen wel enkele hogere eilanden waar, op de steile kliffen, ongeveer een miljoen zeevogels broeden; een kwart van de totale zeevogelpopulatie van Noorwegen. Onderweg naar Røst kwamen we al grote groepen papegaaiduikers tegen. Het hele gebied is aangewezen als natuurreservaat.

Na Røst verlaten we de Lofoten en zeilen de wir-war van eilanden in die er ten zuiden van liggen. Het is een prachtig vaargebied. We navigeren met de vinger op de kaart, ankeren in verstilde baaitjes, meren af in idyllische haventjes, doen nieuwe ontdekkingen en halen herinneringen op. Hoogtepunten onder onze nieuwe ontdekkingen zijn Fleinvaer en Myken. Een mooi terugzien is dat met Støtt waar we ons laten verwennen in het heerlijke restaurant.

We passeren opnieuw de Poolcirkel, maar nu in zuidelijke richting. Het schemert ’s avonds weer, het landschap wordt groener en het weer wordt beter. Maar we beginnen ook al snel de ruige ongenaakbare schoonheid van arctisch Noorwegen te missen. Dat maakt ook dat we beginnen te broeden op andere opties dan verder langs de Noorse kust afzakken. Misschien via Shetland terug naar huis? Maar eerst willen we nog wat plekken aan de Noorse kust aandoen. Eén daarvan is het eilandje Villa. Tijdens een eerdere reis durfden we door pittige stormwaarschuwingen niet aan de ietwat wrakke steiger te blijven liggen. Nu is het mooi weer en kunnen we een mooie wandeling maken naar de resten van een op steenkool gestookte vuurtoren. Ook als we het anker uitgooien in het prachtige beschutte baaitje van Storfosna is het prachtig, bijna tropisch weer. Het mooie rustige weer maakt dat de Hustadvika nu wel goed bevaarbaar is. Uiteindelijk maken we vast in het fraaie Alesund waar het centrum grotendeels in Jugenstil is opgetrokken. Zelfs de putdeksels zijn er met Art Nouveau motieven versierd.

Na Alesund ligt Statt weer voor de boeg. De beruchte kaap lijkt een serieuze hindernis te gaan vormen. Er komt namelijk een einde aan het mooie rustige zomerweer van de afgelopen dagen en er wordt een straffe noordenbries voorspeld. Dat betekent ofwel geruime tijd wachten op beter weer om Statt te ronden, ofwel zeer ruim om Statt heen, of, als we dan toch zo ruim om Statt heen moeten, maar meteen de Noorse zee oversteken naar Shetland. We besluiten dat laatste te doen en beginnen aan de ruim 200 mijl naar Unst, het meest noordelijke van de Shetland eilanden. Behalve dat we Shetland een mooie bestemming vinden, maakt de klap naar het zuidwesten die we met onze oversteek maken, straks ook onze thuisreis makkelijker. Als tenminste de wind tegen die tijd niet naar het zuidoosten draait.

De straffe bakstagwind maakt dat het een vlotte oversteek wordt. Anderhalf etmaal na ons vertrek uit Alesund lopen we vroeg in de ochtend Unst aan. Het is nog donker en we weten dat er viskwekerijen in de Baltasound liggen. Omdat we bang zijn dat die slecht verlicht zullen zijn, gaan we bijliggen tot het wat lichter is. Wat later die ochtend durven we naar binnen. Het is leuk om weer op Unst te zijn en we maken een prachtige wandeling in het Keen of Hamar natuurreservaat. Daarna bezoeken we Yell, maken een korte en rolligere stop op Fetlar, en zeilen uiteindelijk door naar Lerwick waar we een “unseasonably deep low” laten passeren. Als de wind luwt kondigt zich al weer een volgende stormdepressie aan, maar deze laat nog wel een gaatje om naar Fair Isle te zeilen en daar een dagje rond te struinen. Maar dan moeten we wederom maken dat we weg komen. We zeilen naar Kirkwall voor weer enkele verwaailigdagen. 

Als Jan de Wind tenslotte is uitgeraasd gooien we los voor de thuisreis. We beginnen met een comfortabele noordwester. Die draait echter al snel naar zuidzuidwest waardoor we het grootste deel van de oversteek naar Nederland met een knik in de schoot aan de wind zeilend afleggen. Na ruim drie etmalen maken we kort voor middernacht vast in de bomvolle jachthaven van Terschelling. In Nederland heerst tropisch weer en we fluisterzeilen na een dagje Terschelling, met nauwelijks wind, in enkele dagen terug naar onze thuishaven in Lelystad.

We schreven dit verhaal voor het Jaarboek van de Kustzeilers. Het werd gehonoreerd met de Journaalprijs voor het beste reisverhaal. Het is (mede) gebaseerd op de blogposts die we onderweg schreven.